1 Begripsbepaling en uitgangspunten
1.3 Puberteit en adolescentie
Adolescentie bestaat uit drie fasen:
- Vroege adolescentie (pubertijd): lichamelijke groei en rijping
- Middenadolescentie: experimenteren met nieuwe keuzemogelijkheden
- Late adolescentie: aangaan van maatschappelijke verplichtingen
1.4 Beeldvorming over adolescenten
De adolescentie wordt wel eens beschreven als de fase van Sturm und Drang (storm en stress). Dat zou samenhangen met biologische veranderingen tijdens de adolescentie.
Op basis van onderzoeken kun je echter ook concluderen dat de typering van de adolescentie als een fase van Sturm und Drang niet voor iedereen houdbaar is. Ongeveer 10 à 20 procent ervaart deze fase als problematisch.
Bij de ontwikkeling van hersenen zie je eerst een toename van grijze stof, waardoor de functionele mogelijkheden groter worden. Daarna neemt de grijze stof weer af, als niet gebruikte of niet goed functionerende cellen worden afgevoerd. De verbindingen tussen overgebleven cellen worden daarna versterkt met witte stof. Dit zie je terug in leerprocessen als het leren van lezen: dat gaat eerst moeizaam, later kun je vlot en stil lezen.
Omdat de hersenen niet gelijkmatig ontwikkelen, is er in de adolescentie een onbalans tussen het emotionele- en rationele controlesysteem. Het emotionele systeem is eerder uitgerijpt dan het rationele systeem. Daardoor doen adolescenten vaak dingen zonder er bij na te denken en de gevolgen te overzien.
2 Identiteitsontwikkeling
2.1 Inleiding
Erik Erikson stelt dat de menselijke ontwikkeling niet alleen door de biologie wordt beïnvloed, maar ook door maatschappelijke, culturele en historische factoren.
2.2 Persoonlijkheid
Persoonlijkheid kan worden beschreven met behulp van het big-five model:
- Extraversie: richten op de omgeving versus naar binnen
- Altruïsme: meegaand versus dominant
- Zorgvuldigheid: orderlijk versus wanordelijk
- Emotionele stabiliteit: rust versus onrust
- Openheid voor ervaring/ideeën: vernieuwend versus behoudend
Persoonlijkheid via drie krachten (van Sigmund Freud):
- Es: biologische driften
- Ich: waarneming, bewustzijn en verstand
- Über-Ich: het geweten, cultureel van aard
2.3 Identiteit
Zelfbeeld is de kennis en ervaringen die we in de loop van de tijd hebben opgedaan door de omgang en communicatie met anderen.
Identiteitsgevoel is de ervaring van jezelf als uniek persoon, met verschillen ten opzichte van anderen.
Vier aspecten aan het gevoel van identiteit:
- Het besef van continuïteit
- Het besef van herkenning en erkenning
- Het besef van innerlijke vrijheid in afhankelijkheid
- Het besef van een zinvolle toekomst
2.4 Het schema van de menselijke levensloop
Epigenetisch principe: alles wat groeit heeft een basisschema en alle delen komen voort uit dit basisschema.
Erikson onderscheid acht ontwikkelingsfasen. In elke fase is er steeds één onderdeel dat op de voorgrond treedt:
- Vertrouwen
- Autonomie
- Initiatief
- Handvaardigheid (constructiviteit)
- Identiteit
- Intimiteit
- Generativiteit
- Integriteit
5 Leerlingbegeleiding in school en klas
Wat houdt passend onderwijs in?
Passend onderwijs betekent dat scholen een (zorg)plicht hebben om alle leerlingen passend onderwijs te geven.
Binnen passend onderwijs zijn er drie vormen van zorg:
- Basiszorg (eerstelijns): door de school
- Breedtezorg (tweedelijns): gespecialiseerde leraren of deskundigen
- Dieptezorg (derdelijns): speciaal onderwijs, zorginstellingen
Wat houdt leerlingbegeleiding in brede zin in?
Een leraar doet meer dan alleen kennis overdragen. Een leraar is steeds meer een organisator en begeleider van leerprocessen (of ontwikkelingsprocessen) van leerlingen.
Leerlingbegeleiding bestaat uit structuur (drielijnenmodel), inhoud (begeleiden van leerprocessen) en functie (het zo optimaal mogelijk organiseren van leerlingbegeleiding).
Het optimaliseren van de functie van leerlingbegeleiding kent preventieve en remediërende activiteiten.
- Preventief: problemen voorkomen.
- Remediërend: maatregelen om problemen op te lossen.
Het pedagogisch schoolklimaat is alles wat meespeelt om te zorgen dat leerlingen zich verbonden kunnen voelen met de school en hun medeleerlingen. Een slecht pedagogisch schoolklimaat kan leiden tot ongeoorloofd schoolverzuim.
Binnen een school houden een aantal personen zich bezig met leerlingbegeleiding:
- In de basiszorg (niveau A):
- Mentor
- Loopbaanbegeleider/-coach
- Leraar
- In de basiszorg (niveau B):
- Zorgcoördinator
- Decaan
- Counselor
- Remedial teacher
- Gespecialiseerde begeleiders
- Vertrouwenspersoon
- Niet-onderwijzend personeel
- In de breedtezorg:
- Zorgteam
- Zorgadviesteam (ZAT)
- Leidinggevend team van de school
- In de dieptezorg:
- Jeugdzorg (jeugdhulp)
- Geestelijke gezondheidszorg (ggz)
- De Kindertelefoon
- Schoolagent
- HALT
6 Leerlingbegeleiding en leerling
Wat is probleemgedrag?
Probleemgedrag is gedrag dat door de leraar of de leerling zelf als problematisch wordt ervaren.
Er is onderscheid tussen verschillende probleemleerlingen:
- Potentiële zorgleerlingen: potentieel problematisch op basis van intake.
- Zorgleerlingen: door deskundigen als zodanig gediagnosticeerd.
- Risicoleerlingen: kans lopen geen diploma te halen.
Hoe ontstaat probleemgedrag?
Twee signalen die kunnen duiden op probleemgedrag:
- Lichamelijke signalen: fysieke verschijnselen
- Psychische signalen: geestelijke verschijnselen
Etiketten op leerlingen plakken kan gevaarlijk zijn en leiden tot een selffulfilling prophecy.
Een verkeerde balans tussen neurotransmitters (noradrenaline en dopamine) kunnen leiden tot probleemgedrag.
Hoe ga je om met probleemgedrag?
Pestgedrag kan worden aangepakt met de vijfsporenaanpak:
- Steun bieden aan de leerling die gepest wordt.
- Steun bieden aan de leerling die pest.
- De middengroep betrekken bij het oplossen van het pestprobleem.
- De school steunen bij het aanpakken van het pesten.
- De ouders steunen.
Bij pestgedrag is het belangrijk om altijd te reageren, in gesprek te gaan en maatregelen te nemen.
Probleemgedrag kan ook het gevolg zijn van een (aangeboren) stoornis.
Relaties tussen leerproblemen, probleemgedrag, etcetera:
- Leerproblemen kunnen leiden tot probleemgedrag.
- Probleemgedrag kan leiden tot leerproblemen.
- Keuzeproblemen kunnen leiden tot probleemgedrag.
- Gamen kan leiden tot probleemgedrag.
- De leraar kan de oorzaak zijn van probleemgedrag
Een leerling kan bij problemen verder worden doorverwezen als:
- er specialistische hulp en externe deskundigheid nodig is.
- de ondersteuning is vastgelopen.
- de relatie leraar-leerling niet constructief is.